Het eerste water

Het eerste water in Kattendijke

‘Moet je hier kijken, Stefan. Zie je dat?’

Henk-Jan Meulenberg heeft dit nog nooit meegemaakt. Hij laat zijn honden tweemaal daags uit over de Oude Zeedijk en buurman Stefan gaat meestal mee. Samen genieten ze van het prachtige uitzicht over het weidse water van de Oosterschelde, de Hollandse luchten daarboven  en in het noordwesten het Goese Sas. Zoals de meeste hondenbezitters hebben ze een vaste route: vanuit het dorp eerst over de Oude Zeedijk richting Wemeldinge, daarna door de polder terug naar Kattendijke langs de Kokuitsweg.

‘Wat zie je dan? Ik zie niks bijzonders.’

Henk-Jan woont hier inmiddels veertig jaar, al die jaren is Stefan zijn buurman. Ze kennen het gebied rond Kattendijke op hun duimpje. Natuurlijk hebben zij ook gezien dat het hoogwater hoger is dan een paar jaar geleden. Dat is geleidelijk gegaan; als je niet goed oplet, zou het je makkelijk kunnen ontgaan.

‘Zie je dat? Het is nu hartstikke eb en de voet van de dijk is niet eens drooggevallen. Dat is nu al een paar weken zo, dat zou een paar jaar geleden ooit gebeurd zijn.’

‘Noordwester wind, man, en al een paar dagen windkracht vier. Kom op, dan staat het water hoog, dat is normaal. En hier in de Oosterschelde stuwt het gewoon wat verder op dan op andere plekken. Niet zo paniekerig.’

Stefan heeft natuurlijk gelijk, maar toch … Bij vloed stond het water vorige week zelfs boven de stenen kering. Niet dat Henk-Jan er van wakker ligt, dat nooit: het water is nooit op minder dan een halve meter van de kruin geweest. Er is geen enkel probleem.

‘Maar daar, aan de andere kant, daar komt water uit de dijk,’ wijst Henk-Jan. 

‘Een beetje kwelwater, dat is normaal. Het waterschap zit er bovenop, daar hoef je niet ongerust van te worden.’

‘Kwelwater halverwege de dijk? Dat heb ik nog nooit gezien.’

‘Waarom kan kwelwater niet uit de dijk komen?’ Stefan ziet nooit ergens problemen, terwijl Henk-Jan de zwartkijker van hen tweeën is. ‘Het komt toch ook uit de grond?’ 

Als Henk-Jan het pad op het dijkhoofd verlaat om dichter bij de binnenzijde te komen, voelt de grond drassig aan. ‘Ik zag het hier, ergens halverwege.’

‘Waar dan? Ik zie niks.’  Stefan is op het pad gebleven. Hij buigt alleen een beetje voorover, hij wil zijn schoenen niet vies maken.

Het is inderdaad niet heel duidelijk, er sijpelt maar weinig water omlaag en als je niet goed oplet is het nauwelijks waar te nemen tussen de hoge graspollen. Maar het is er wel: een klein slingertje helder water dat uit de dijk komt, tussen blootliggende wortels naar beneden loopt en in het weiland verdwijnt. Henk-Jan kent het verschijnsel niet, hij trekt zijn telefoon tevoorschijn. ‘Ik maak wat foto’s, die stuur ik naar het waterschap.’

De grond is te nat om de dijk af te dalen, het zal op afstand moeten. Wanneer Henk-Jan de foto’s controleert, kan hij in de opgeblazen pixels het kleine waterstroompje nog net zien glimmen. ‘Ik heb hier geen bereik, ik verstuur ze wel als ik thuis ben.’

Hij fluit Balder, die een eind verderop achter een meeuw aanzit. ‘Heb je trouwens gehoord dat Evert weer is opgepakt?’ vraagt Stefan als Henk-Jan de modder van zijn schoenen heeft afgeschud. ‘Weer met alcohol achter het stuur, hij …’

‘Ben je daar eindelijk?’ roept Sonja als Henk-Jan langs de garage de keuken inloopt. ‘We moeten de boodschappen voor mijn verjaardag nog doen. Jij vergeet ook altijd alles.’

Henk-Jan vergeet onmiddellijk de foto’s. Hij draait de auto voor het bezoek van het winkelcentrum in Goes-Noord, er is natuurlijk weer geen parkeerplaats vrij en in de winkel loopt de frustratie verder op als blijkt dat de bakker hun bestelling voor petitfourtjes verkeerd heeft opgenomen. Als hij eindelijk weer thuiskomt, verdwijnt Sonja naar de keuken om de boodschappen uit te pakken. ‘Zet jij de glazen maar vast klaar, je weet hoeveel bierdrinkers we vanavond hebben.

Terwijl Henk-Jan ver na middernacht de laatste plakkers van de verjaardagsvisite uitzwaait, zakt bij Kattendijke onder de druk van de opkomende vloed een honderd meter lang deel van de Oude Zeedijk in.

‘Kom, we gaan slapen. Ik ben bekaf,’ gaapt Sonja, wanneer de afwasmachine is ingeruimd.

Henk-Jan trekt zijn schoenen uit. ‘Het was wel leuk. Maar heb je ook gehoord dat Felix zei dat Evert …’

Het is die nacht een hoge vloed, in deze moderne tijd is dat niet ongewoon. De wind is stevig, maar zeker geen storm. De door afwisseling van verzadiging en verdroging losgescheurde kruin krijgt van het golvende hoge water het laatste zetje. Ze wordt door de waterdruk naar binnen geduwd en zakt traag over het binnentalud naar beneden. Over de volle breedte van het ontstane gat loopt het water van de Oosterschelde de achterliggende polder in.

Water is sterk, dat weet elke Zeeuw. In een paar minuten ontstaan metersdiepe geulen waar de grijze zee doorheen raast, op weg naar de vlakke grond, een paar meter in de diepte. Steeds meer met water verzadigde klei wordt mee gesleurd, meter voor meter tuimelen nieuwe stukken dijk storten in de inmiddels kolkende stroom. Terwijl het instromende water versnelt, wordt het gapende gat in de dijk per seconde breder, de weg openend voor nieuwe zeewaterinvasies met verse troepen.

Wanneer een paar uur later de zon opgaat, is de dijk over een breedte van meer dan driehonderd meter verdwenen. De polder ligt volledig onder de zeespiegel en het water verspreidt zich sluipend: over de weilanden, onderweg sloten vullend, gras en polderweggetjes bedekkend, meter voor meter op weg naar de lichtjes van de boerenerven en huizen ten noorden van Goes. Terwijl in paniek deskundigen worden opgetrommeld en herstelmateriaal wordt verzameld, komen de eerste meldingen binnen van andere plaatsen waar dijken zijn ingezakt.

Het slaapkamerraam kijkt uit op het zuiden. Als Henk-Jan het gordijn opzij schuift, ziet hij de zon half boven de horizon staan in een dieprode lucht. Het wordt een prachtige dag! Wanneer hij met Balder aan de lijn rechtsaf de polderweg inslaat in de richting van de dijk, ziet hij dat het hele land kabbelend glinstert in de vroege morgenzon. Water, zover als het oog reikt.

Kattendijke komt in de geschiedenisboeken als de plek waar de eerste dijk het begaf.

Dit verhaal past bij de verhalencyclus in de bundel ‘Koepel Goes – verhalen uit een ondergelopen land’. Zie https://wettum.org/koepel-goes/